7 tips voor muziekles geven in speciaal onderwijs

Auteur: 
Miriam Couwenberg
Verschenen in Pyramide: 

Yannes is 10 jaar oud en zit in een klas op een speciaal onderwijsschool, uitstroomniveau dagbesteding. In de klas gelden veel regels en er heerst een duidelijke structuur. Dat vindt Yannes moeilijk, maar tijdens de muziekles zie ik dat hij opfleurt. Zich aan de regels houden gaat nu makkelijker en hij zingt uit volle borst mee. Hij zingt zuiver en heeft geen moeite met de moeilijke woorden, terwijl oefeningen tijdens taalles moeizaam gaan. 

In het gespecialiseerd onderwijs zitten kinderen met uiteenlopende onderwijsbehoeften, niveaus en belevingswerelden. Veel van hen dragen een last met zich mee door spanningen, moeilijke thuissituaties of ervaringen met falen. Juist voor deze kinderen is muziekonderwijs van grote waarde omdat ze tijdens de muziek met elkaar verbonden zijn en hun emoties kunnen uiten.

Er is nog een reden om muziekles aan te bieden in het speciaal onderwijs: muziekles biedt oefening in executieve functies (EF) en het is gebleken dat kinderen die daarin hebben kunnen oefenen, later succesvoller zijn in hun leven. Het vergroot kansengelijkheid. In dit artikel ga ik in op de EF die leerlingen ontwikkelen tijdens de muziekles. Muziek verbindt, stimuleert samenwerking en biedt een veilige manier om eigen identiteit te uiten. Bekende liedjes van thuis, uit de taxibus of van de radio kunnen ze op hun eigen manier en in hun eigen tempo zingen of spelen. Muziekles biedt plezier, herkenning, zelfvertrouwen en een gevoel van saamhorigheid.

Muziekles in so niet vanzelfsprekend

In het gespecialiseerd onderwijs is muziekles desondanks geen vanzelf sprekendheid. Leerkrachten voelen zich vaak handelingsverlegen en vrezen dat muziekles de kinderen overprikkelt, met een verstoorde balans voor de rest van de dag als gevolg. Dat risico wordt liever vermeden. 
Vakdocenten kiezen niet snel voor deze doelgroep. Tijdens hun opleiding krijgen ze er weinig over mee, en stigma’s zoals het idee dat kinderen gaan ‘flippen’ of dat het niveau te laag is, houden hen tegen. Met als gevolg dat juist de kinderen die er het meeste baat bij hebben, het minst vaak muziekles krijgen. 
Maar ik beveel het elke muziekdocent aan om met deze doelgroep te gaan werken. De leerlingen kijken ernaar uit, hun gezichtsuitdrukkingen van trots en plezier doen je helemaal smelten. Het is een uitdaging om gedrag goed aan te
sturen, maar als je de moeite neemt hen te leren kennen, gebeuren er de mooiste dingen. Jij kunt ervoor zorgen dat de leerlingen belangrijke stapjes zetten in hun ontwikkeling, iets leren waarvan ze zelf nooit hadden gedacht dat ze het zouden kunnen.

Wees betrouwbaar en geïnformeerd

Of je nou leerkracht of vakdocent bent: als muziekdocent moet je in de eerste plaats betrouwbaar en voorspelbaar zijn. Anders weten de kinderen niet wat ze aan je hebben en blijven ze de grenzen opzoeken. Daarnaast moet je als muziekdocent constant alert zijn op wat de leerling kan en aankan. Deze kinderen hebben meestal veel meegemaakt; geloof maar dat hun radertjes hard werken bij het bepalen of zij iemand kunnen vertrouwen.
Muziek is een vrij vak waarbij er veel onduidelijkheid kan zijn, ook dan gaan die radertjes hard werken en dan wordt dat gekoppeld aan het vak. Kinderen raken gemotiveerd als ze worden aangesproken op autonomie, competentie en relatie. Het laatste is in dit geval van belang; ‘zonder relatie geen prestatie’ is zeker van toepassing in het speciaal onderwijs.
In de tweede plaats is het van belang dat je kennis hebt van je doelgroep. Laat je goed voorlichten over de ondersteuningsbehoeftes en het niveau van de kinderen.

Executieve functies

Muziek is een praktisch vak, en daarmee ben je de executieve functies (EF) aan het oefenen. Er gebeurt op sociaal-emotioneel gebied ook veel, maar leg in eerste instantie de focus op de EF. Want als je merkt dat een kind overprikkeld raakt, en hij dus even op de rem moet trappen (emotieregulatie), dan betekent dit iets voor jou als docent. Misschien moet je een rustmoment creëren voor deze leerling, of voor de hele klas.
Een ander voorbeeld is taakinitiatie: je ziet een leerling die niet aan het werk gaat, al heb je naar jouw idee heel duidelijk uitgelegd wat de bedoeling is. Sterker nog, hij zit zich een beetje te vervelen. Misschien is het toch niet duidelijk  wat hij nou precies moet doen. Als je merkt dat iets niet lekker loopt in je les en je focust op de EF, dan geeft je dit houvast bij de muziekles, en hoef je je niet eens helemaal je te verdiepen in bepaalde diagnoses en beperkingen. Die kennis komt later wel.

1. Gebruik de kracht van de succeservaring 
Succeservaringen zijn de waardevolste momenten in de muziekles. Veel kinderen in het so hebben een laag zelfbeeld; zij hebben te vaak gemerkt dat ze iets niet kunnen. Daarom is het
belangrijk om een speelstuk of lied in kleine stapjes op te breken. Let op: het muzikale doel kan hetzelfde zijn als in het regulier onderwijs, maar de weg ernaartoe heeft meer tussenstops. Wees niet bang voor herhaling: zeker als het niveau van de leerling lager is, kun je ervan uitgaan dat herhaling nodig is. Bovendien is het fijn voor de leerling want wat is er nou leuker dan vaak merken dat je iets kunt!

2. Breng structuur in de les
Door herkenbare momenten in te bouwen, maak je de les voorspelbaar. Bepaalde routines helpen leerlingen te herkennen wanneer een les begint en eindigt. Het gebruik van een vast begin- en eindlied biedt structuur en duidelijkheid. Herhaling versterkt dit en maakt het voor de kinderen extra herkenbaar.
Daarnaast kun je denken aan een vaste opbouw van een les: bijvoorbeeld: een les start met het herhalen van een eerder geleerd lied - denk aan de succeservaring - en vervolgt met het instuderen van of bezig zijn met een nieuw lied.
Spelen op instrumenten is een volgend onderdeel, je kunt dan aansluiten bij het lied, of een losstaande opdracht gebruiken. Als laatste onderdeel ga je bewegen, bijvoorbeeld met de stopdans. Hoe dan ook is het belangrijk om na te denken hoe de les af te sluiten en vooral ook af te schakelen. De kans is groot dat de leerlingen drukker zijn door de vrije situatie en door de activerende werkvormen. Maak strategische keuzes in muziek, klank en activiteit. Bijvoorbeeld door aan het einde van de les in slow motion te bewegen. 

3. Heb een plan A, B, én C
Je hebt een les voorbereid en je ziet het helemaal voor je. En dan blijkt dat er de les ervoor een hoop onrust was in de klas, of dat er vandaag een invaljuf is. Als een klas last heeft van storingen, kun je nog zo’n goede les hebben  voorbereid maar dan is de kans klein dat het lukt om de benodigde aandacht van de kinderen te krijgen.
Het kan ook voorkomen dat je dacht dat een leerling een bepaalde taak aankan, maar dat het toch nog een brug te ver is. Deze scenario’s moet je paraat hebben. Want kinderen voelen meteen aan als je hier geen antwoord op hebt.
Hoe zorg je ervoor dat je toch een fijne les kunt geven aan een onrustige klas? Hoe pas je een opdracht aan zodat de onverwacht trage of snelle leerling vooruit kan en zich serieus genomen voelt? Wat je kunt doen: zorg dat je materiaal hebt waarop je in dit soort situaties kunt terugvallen. Maak een overzicht van liedjes en activiteiten die goed werken bij deze klas en bedenk er een opdracht bij; een variatie die je meteen kunt toepassen. Bedenk bij elke activiteit mogelijkheden om nog kleinere, of juist grotere stappen aan te bieden aan leerlingen die aangeven iets niet te kunnen, of juist toe te zijn aan meer uitdaging. Bijvoorbeeld: laat Jantje telkens alleen een klap op een trommel  geven bij het begin van een couplet of refrein in plaats van bij elke tel. Dit geef je dan met een signaal duidelijk aan. 

4. Wees je bewust van het geluid
Geluid is een prikkel. Sommige kinderen hebben veel last van prikkels, en er zijn kinderen die auditief erg gevoelig zijn. De geluidsprikkel wordt anders verwerkt in hun brein. Dat betekent dat je zorgvuldig moet zijn in het afspelen van muziek en het volume waarop je dat doet. 
Spelen op instrumenten kan ook veel geluid opleveren. Dit kun je tot een minimum beperken als je van tevoren al bedenkt wie er wanneer op welke manier en op welk instrument speelt. Een schudeitje is bijvoorbeeld minder nadrukkelijk
aanwezig dan een koebel. Als alle leerlingen een boomwhacker in handen krijgen, begeleid ze dan in het spelen op dit instrument. Laat zien hoe ze het moeten vasthouden, wat ze moeten doen als ze even niet mogen spelen, en laat ze ervaren hoe je er muziek mee maakt. Bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan hard en zacht spelen. Dit kost tijd, maar levert uiteindelijk veel op. 

5. Zorg voor visuele ondersteuning
De informatieverwerkingssnelheid bij kinderen in het speciaal onderwijs is in veel gevallen traag. Je instructie begrijpen zij niet altijd meteen. Visuele ondersteuning helpt. Het verloop van de les kun je op het bord zetten. Dit kan met
woorden maar ook met pictogrammen. Deze picto’s kun je ook dichter bij het kind plaatsen, bijvoorbeeld op zijn tafel.

6. Onderscheid enthousiasme en negatief gedrag
In de les van een VSO-school waar ik werkte en waar de meeste leerlingen ASS hadden, was een leerling voor zichzelf aan het spelen op een keyboard. Met zijn aandacht was hij volledig bij het keyboard en zijn spel en was uitbundig, maar niemand had er last van. Deze leerling stond bekend als niet te motiveren, hij was al een tijdje op zoek naar een andere school. De teamleider kwam binnen en zei tegen mij: “Wat doet ... toch raar”.Maar voor mijn gevoel was ...  juist voor het eerst sinds lange tijd gemotiveerd bezig met muziek. Vanwege mogelijke vrije situaties in de muziekles kunnen leerlingen uitbundig reageren. Muziek lokt nou eenmaal een reactie uit. Op een instrument spelen betekent  ook dat bepaald gedrag gewenst is. Als docent is het van belang uit te spreken welk gedrag je van de leerlingen verwacht: dat geeft hen duidelijkheid, en biedt jou als docent de mogelijkheid een leerling aan te spreken als hij niet dat
gewenste gedrag vertoont. Je kunt bijvoorbeeld bij het zingen zeggen: je mag bij dit gedeelte duidelijk of stevig zingen. Een gedragsverwachting spreek je altijd positief uit: je geeft aan wat je een leerling wil zien doen, en niet wat hij niet moet doen. Dat kan lastig zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat een leerling ‘stevig en duidelijk zingen’ interpreteert als ‘schreeuwen’.
Ook als leerlingen spelen op instrumenten is het belangrijk om een positief geformuleerde gedragsverwachting uit te spreken. Zo kun je een oefening in het even niet spelen op instrumenten opnemen in het lesprogramma: “je houdt je
instrument zó vast”. Het instrument op een andere manier vasthouden is niet wenselijk, maar dat hoef je niet uit te leggen want je laat duidelijk zien hoe het wel moet. Leerlingen die dit goed doen, geef je een compliment. 

7. Wees eenduidig en maak complimenten
Kinderen in het speciaal onderwijs hebben behoefte aan duidelijke sturing. Ze hebben vaak een tragere informatieverwerkingssnelheid en prikkels komen anders binnen. Praat daarom niet te veel en niet te weinig. Wees nooit dubbelzinnig, maar geef duidelijke aanwijzingen zoals: zet hier je vinger neer; of: na het spelen geldt de ‘stop & stil’-regel. Probeer maar eens te letten op hoeveel manieren je bijvoorbeeld aftelt bij het inzetten van een lied, of op hoeveel manieren je aangeeft dat de klas moet stoppen. Hoe eenduidiger, hoe duidelijker. Daarmee ook voorspelbaar, betrouwbaar en dus veilig. Duidelijke taal betekent niet dat er geen humor mag zijn tijdens een muziekles. Soms kan een  grapje de lucht klaren, of kun je met humor een leerling benaderen die anders moeilijk benaderbaar is.
Tot slot is het geven van feedback of complimenten natuurlijk een voorwaarde bij de muziekles. Probeer complimenten te geven op het proces van een kind. “Je hebt supergoed doorgezet toen het even lastig was met het spelen op de
boomwhacker.” Of: “Ik zag dat je even stopte om te kijken welke woorden je moest zingen, dat is heel knap.” De feedback moet helder en specifiek zijn. Dit leidt tot een positieve mindset. 

Voorbeelden van executieve functies gekoppeld aan muziek maken,
vanuit het perspectief van het kind.

Organisatie:
Mijn instrument ligt voor mij en ik weet hoe ik erop moet spelen.
Planning en prioritering:
Ik wacht op het moment dat ik mee moet spelen op mijn instrument. Ik weet wanneer ik moet beginnen met zingen. Tot die tijd ben ik stil.
Tijdmanagement:
Ik ga met mijn instrument oefenen. Ik zie op de klok(timetimer) hoe lang ik daarvoor de tijd heb.
Werkgeheugen:
Ik heb het liedje al vaak geoefend en daarom weet ik de tekst. Dit is met kleine stapjes ingestudeerd.
Taakinitiatie:
De juf heeft gezegd dat ik met een klasgenoot een tekening ga maken op de muziek. Ik weet wat ik moet doen en kan zelfstandig beginnen.
Metacognitie:
Ik snap dat ik me rustig moet gedragen tijdens het luisteren naar muziek. Dat ging de vorige keer niet zo goed, maar nu weet ik het goed. 
Cognitieve flexibiliteit:
Eerst moest ik het liedje heel langzaam zingen, maar nu moet ik het liedje veel sneller zingen. Dat lukt wel.
Reactie inhibitie:
Doordat de juf van tevoren heeft gezegd dat ik rustig op de plek moest gaan zitten waar het instrumentje ligt, gaat dit goed. Het lukt zelfs om het instrument nog niet aan te raken. Dat mag pas als de juf zegt dat het mag. Ik trap op de rem.
Emotieregulatie:
Ik voel dat ik heel druk word. Misschien heb ik wel even een time-out nodig. Volgehouden aandacht: Het lukt me om het hele speelstuk met aandacht te spelen op mijn instrument. Dit komt doordat ik de opdracht goed snap en kan uitvoeren.
Doelgericht doorzettingsvermogen:
Ik weet dat het nu nog een beetje lastig is, maar door te oefenen gaat het later wel lukken. De tekst van het refrein ken ik al. 

Miriam Couwenberg is ervaren vakdocent muziek in het so en geeft les aan de HAN pabo. In 2024 studeerde ze met haar onderzoek over muziek in het speciaal onderwijs af aan de Master Kunsteducatie van Fontys in Tilburg. Dit artikel komt voort uit dat onderzoek.

Inschrijven voor de nieuwsbrief

Schrijf je in voor onze nieuwbsrief en ontvang onregelmatig nieuws over muziekeducatie, liedjes, lessen, professionaliseringsdagen, Gehrels Muziekeducatie en De Pyramide.